ABONNEMENT, o. (-en), het abonneeren;
— de prijs die daarvoor moet worden betaald;
— de kaart, het bewijs dat men zich geabonneerd heeft;
— het abonnement bij dien kleermaker is voordeelig, het zich abonneeren;
— mijn abonnement op den trein is verloopen, niet meer geldig;
— bij (buiten) abonnement is de prijs lager (hooger), wanneer men zich (niet) abonneert.