AANZIJN, o. aanwezen;
— tegenwoordigheid;
— het aanzijn geven (aan iem. of iets), in het leven roepen;
— het aanzijn verschuldigd zijn, te danken hebben, ontleenen enz., in het leven geroepen zijn door;
— (dicht.) in het aanzijn, tot aanzijn roepen, doen bestaan, scheppen.