Aanblijven - (bleef aan, is aangebleven), een ambt, eene betrekking blijven bekleeden; niet af-treden; - (bij een wedstrijd, het spel) niet afvallen: - niet ten achteren komen: hij blijft met de huur tegenwoordig goed aan; - (gew.) iem.
aanblijven, gelijken tred houden met; - blijven aanstaan (de deur, het venster); - aan het lichaam blijven: het prachtige costuum bleef den geheelen dag aan; aan het branden blijven (de lamp, de kachel); duren: de kerk blijft lang aan.