Aan - voorzetsel, op: er zit een vlek aan de japon, hij is aan wal; - in de nabijheid van: hij woont aan de haven, de koe loopt aan de sloot; - naar: zij roeiden aan land; in: zij staat aan de deur; tot, in: aan stukken trekken; tegen: hij stoot aan de tafel, Overijsel grenst aan Gelderland; - ten gevolge van: hij is aan de tering gestorven; enz.
In verbinding met eenige werkwoorden heeft “aan" eigenaardige beteckenis, zie: bouwen, denken, 'gelooven, zich herinneren, raken, schrijven, steken; - in uitdrukkingen:
Gij hebt het beloofd, nu zijt gij er aan (vast), er toe verbonden; - hij is er aan, hij is leelijk gefopt; -
wie is (staat) er aan?, (bij eene veiling) wie is de hoogste bieder?; - het zit er aan bij hem, hij kan het wel betalen; -
ik zit er al aan, ik ben reeds bezig; - daar is niets aan, het heeft niets te beduiden; dat is niet moeilijk; -
ik ben er nog niet aan toe, ik ben nog niet zoover gekomen; ik heb het nog niet noodig; ik ben het nog niet van plan; - men moet weten, waar men aan toe is, waaraan men zich te houden heeft; - de zieke is er slecht, beter aan toe, het is slecht, beter met den zieke gesteld; -
ik kom er nooit aan toe, u te bezoeken, ik blijf steeds in gebreke; - zij heeft er niets aan, voor haar is het van geen belang; - ik weet, wat ik aan hem heb, wat ik van hem denken moet; -
wij hebben den tijd aan ons, wij zijn niet gebonden aan tijd; wij hebben geen haast; - het is (staat) aan u, gij zijt aan de beurt; gij hebt te beslissen; - wie is er aan? wie is aan de partij, de beurt?; -
een rijksdaalder aan dubbeltjes, een aantal dubbeltjes ter waarde van een rijksdaalder; - tien aan tien, in groepen van tien; - dag aan dag, den eenen dag na den anderen; - morgen aan den dag, morgen zonder uitstel; -
hij is aan den drank, hij maakt misbruik van sterken drank; - hij is aan het timmeren, hij is bezig met timmeren; - hij raakt aan het malen, hij begint te malen; - er is geen beginnen aan, het is te moeilijk, te groot; -
hij wil er niet aan, hij durft het niet op zich nemen; hij wil er niet toe besluiten; - hij moet er aan, hij moet zijne straf ondergaan; - het varken moet, zal er morgen aan, het wordt morgen geslacht.