Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Zwieren

betekenis & definitie

(zwierde, heeft gezwierd),

1. zich heen en weer, in bochten of slingeringen bewegen terwijl één einde vast is of zich langzamer beweegt (van buigzame zaken), of aan het uiteinde van iets: de lange kwasten zwierden bij iedere beweging die hij maakte ; er zwiert een touw onder aan de ballon ; in de top van de mast zwieren ; een bliksem gelijk, zwiert het staal in zijn vuist (Alb. Thijm); verleidelijk zwiert haar kleed (H. de Vries); — zich zwaaiend, om iets draaiend voortbewegen; — over de baan zwieren, (bij het schaatsenrijden) in bochten en slingeringen voortgaan;

onvast gaan, zwaaien : hij is zo dronken dat hij zwiert;

2.aan de zwier zijn.

< >