Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Zonde

betekenis & definitie

v. (-n),

1. in ’t alg. elk feit waarvan schuld het gevolg is, al of niet in verband gebracht met de menselijke wil; in ’t bijz. een (vrijwillige) overtreding der goddelijke of zedelijke voorschriften of geboden: een zonde begaan, bedrijven, doen; vergeving van zonden; zonde tegen God, tegen de natuur ; zijn zonden biechten, overdenken ; in zonde leven; in de zonde volharden; voor zijn zonde boeten; — (R.-K.) dagelijkse zonde, overtreding v.e. goddelijke wet in een geringe zaak, of in een meer gewichtige zonder volle kennis of vrijheid ; — (gemeenz.) zij is de zonde wel waard, ziet er wel smakelijk uit; — een kind der zonde, onwettig of uit overspel geboren ; — als uitroep, wanneer men een beetje kras spreekt of gesproken heeft: het is, God vergeve mij de zonde, beestenvoer, geen kost voor mensen ;
2. (oneig.) in de uitdr. ’t is zonde, gebezigd om spijt of ergernis uit te drukken wanneer iets verspild wordt of nodeloos te loor gaat; ook om medelijden uit te drukken : 't is zonde, dat arme kind! ach! ’t is zonde!het is zo tule en schande, het is hoogst laakbaar en zeer te betreuren :t is zonde voor God, het is zeer te bejammeren;
3.(bij uitbr.) fout, misslag : zonden tegen de taal, tegen de goede smaak; —BESEF, o., besef van zondigheid.

< >