m. (-s, ...daren),
1. die zondigt, die zonde begaan heeft: wij zijn allen zondaars ; — een arme zondaar, persoon die medelijden wekt door berouw te tonen over zijn zonde;
2. (oneig.) hij die een fout gemaakt, door zijn schuld iets veroorzaakt heeft: wie is de zondaar?
3.(scherts.) een halve zondaar, een halve biefstuk zonder aardappelen.