Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Zoen

betekenis & definitie

m. (-en),

1. verzoening; vrede: — het vrede maken of sluiten ; — (zeew.) het biedt geen zoen, het weer wil niet bedaren;
2. betering, boete : tot zoen harer misdaad;
3. zoengeld:
4. in het grootste deel van N.-Nederl. het gewone woord voor kus: iem. een zoen geven;
5. (Barg.) verraderlijke messtoot.

ZOENTJE, o. (-s).

< >