Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Zelfwerkzaamheid

betekenis & definitie

v.,

1. werkzaamheid uit eigen, innerlijke oorzaak of beweegkracht, automatisme;
2. (paedagog.) het geestelijk werkzaam zijn door de aandrift die uit eigen bezigheid voortvloeit: de zelfwerkzaamheid der leerlingen opwekken, hen prikkelen om zelf iets te vinden, bedenken, beproeven, oplossen.

< >