Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Zate

betekenis & definitie

v. (-n),

1. (waterb.) grondslag waarop iets, inz. een dijk, rust, staal: middelen om tot een stevige zate voor de dijk te geraken ; het stortebed onder de zate der aanplemping ;
2. bij eb droogvallend gedeelte in een haven langs een beschoeiing of bekledingsmuur ;
3. bezitting, hoeve, landgoed (vgl. havezate);
4. (Zuidn.) zitting van een stoel, zetel;
5. (Zuidn.) scheepstimmerwerf.

< >