Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Zalm

betekenis & definitie

m. (-en) en v. gmv. (als stofn.)

1.geslacht van weekvinnige vissen (Salmo, inz. de soort S. salar), in de noordelijke zeeën levende, die, om kuit te schieten, de rivieren opzwemmen en om hun lekker, rood gekleurd vlees gevangen worden: verse, gerookte zalm; een moot zalm; zalm slachten, uitsnijden, in ’t klein verkopen : een zalm kan 30 kg zwaar worden ; — (fig.) het neusje van de zalm, het lekkerste, beste, fijnste van iets ;
2. blok lood.

< >