m. (-s),
1. hij die wijst;
2. zaak die aanwijst; — inz. naald die de uren, minuten of seconden aan wijst op een plaat van een uurwerk : de grote, de kleine wijzer, resp. voor de minuten en de uren ; de wijzer, het wijzertje rond slapen, twaalf uur aan één stuk slapen; — vervolgens ook voor overeenkomstige naalden op andere instrumenten; — in andere toepass., vgl. richting-, iveg-, windwijzer-, bladwijzer-,
3. (timm.) verstelbare lat om de schuinte der treden van een trap aan te geven.