m. (-s, -en),
1. draaihoutje als sluitmiddel voor deuren, vensters enz.: de wervel op de deur doen; — ook ben. voor de houten of ijzeren pennen voor het vastzetten van de snaren op snaarinstrumenten;
2. elk der karakteristiek gevormde beenderen waaruit de ruggegraat der „gewervelde” dieren bestaat: de wervelkolom bestaat bij de mens uit 26 wervels;
3. werveling ; — in werveling (rotatie) zijnd deel van een vloeistof;
4. reeks van snelle slagen op een trommel.