I. bw., alle week eens, eenmaal in of om de week: wekelijks samenkomen ; deze courant -verschijnt wekelijks ; per week : hij verdient wekelijks 12 gulden ;
II.bn.,
1. voor, van een week, over een week lopend: het wekelijkse loon; het wekelijks nieuws ;
2. iedere of eens per week plaats hebbende of verschijnende: onze wekelijkse vergadering; een wekelijkse krant.