bn. bw. (...zamer, -st),
1. tot vrede geneigd of gezind : de bewoners zijn vreedzaam van aard ;
2.in een toestand van vrede, eig. of fig.: hond en kat kunnen vreedzaam naast elkaar leven ; 3. zonder beroering, rustig : vreedzaam leven ; hij zat heel vreedzaam zijn pijpje te roken.