bn. bw. (-er, -st),
1. volgens de, in de vereiste vorm: een verzoek vormelijk opstellen;
2. gehecht aan vormen, aan étiquette : hij is altijd zo vormelijk ; bw.: iem. vormelijk ontvangen, zoals de goede vormen het eisen, maar zonder vertoon van gevoel;
3. waarin de vorm de hoofdzaak is : vormelijk Christendom.