(bracht voor, heeft voorgebracht),
1.voor iets brengen ; inz. voor het huis laten komen : het rijtuig voorbrengen; — voor de rechter brengen; een getuige voorbrengen, iem. als getuige van zijn zijde doen horen ; — 2. aanvoeren: iets tot zijn verontschuldiging voorbrengen; — te berde brengen.