(vloekte, heeft gevloekt),
1. verwensen, een vloek uitspreken over — : iem. vloeken; zegen hen die u vloeken (Matth. 5 : 44) ; hij vloekte het uur dat ... :
2. godslasterende woorden spreken: hij vloekt als een ketter, als een ketellapper;
3. op iets vloeken, het verafschuwen ;
4. een schril, pijnlijk contrast vormen : die kleuren vloeken met elkaar.