(vlijde, heeft gevlijd),
1. zacht, voorzichtig of ordelijk plaatsen, schikken, voegen: hout, turf op een stapel vlijen ;
2. (van het lichaam en lichaamsdelen) zacht, met strijkende of strelende beweging neerleggen; — zich vlijen, zich behaaglijk plaatsen;
3. (vrijwel veroud.) behagen, gelegen, te pas komen: dat vlijt mij bijzonder goed.