Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Vlieger

betekenis & definitie

m. (-s),

1. (kinder)speelgoed bestaande uit een licht gestel, met papier bespannen, dat aan een lang touw in de lucht opgelaten wordt, ook boog en draak geheten : een vlieger oplaten; den gulden tijd, dien vlieger, tol en bal verblijdt (Staring); — (fig.) die vlieger gaat niet op, die poging om iets uit te lokken of te doen geschieden zal niet slagen;
2. (zeew.) klein driehoekig zeil, voor de kluiver tussen steng en boegspriet gespannen;
3. roeiboot bij een binnenschip voor communicatie met de wal;
4. aviateur;
5. (tuinb.) erwteplant die een eind boven de andere uitgroeit;
6. (bosb.) vliegden.

< >