(viseerde, heeft geviseerd), (<Fr.),
1. (een akte, pas enz.) voor gezien (visum) tekenen;
2. met één oog langs een vlak, langs palen enz. zien om over de vlakte of rechtlijnigheid te kunnen oordelen ;
3. mikken met een schietwapen ;
4. beogen ;
5. roeien, peilen (met de viseerstok).