Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Vijgeboom

betekenis & definitie

m. (...bomen), tropische plant, geslacht (Ficus) uit de familie der moerbezieachtigen ; de bloemen zijn in een bloemkoek omsloten die vlezig wordt en het eetbare gedeelte der vrucht oplevert; de eigenlijke of gewone vijgeboom (F. carica) levert de welbekende vijgen : de vijgeboom brengt zijne jonge vijgjes voort (Hoogl. 2 :13); de Indische vijgeboom is de waringin ; — (bijb.) onder de vijgeboom rusten, in rust en welstand leven; de gelijkenis van de vijgeboom (Matth. 24 : 32—36 ; Mare. 13 : 28—32 ; Luc. 21:29—34); de onvruchtbare vijgeboom (Luc. 13: 6—10) —BLAD, o. (-eren), blad van een vijgeboom : zij hechtten vijgeboombladeren samen, en maakten zich schorten (Gen. 3:7); —GAARD, m. (-en).

< >