Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Vezel

betekenis & definitie

v. (-s, -en), in het alg. een lang en dun, draadvormig deeltje dat met meerdere of mindere moeite van een stof afgesplitst kan worden of loslaat: vezels van uitgeplozen touw ; een vezeltje vlees ; — in wetensch. of technische zin een in de lengte uitgerekte cel waarvan de beide uiteinden puntig toelopen: vezels van de spieren, van het zenuwweefsel, van papierstof; in techn. zin ook met betr. tot wol (eig. haren); — in ’t bijz. als element van een grondstof voor weefsels; — ook in de structuur van metalen onderscheidt men vezels.

< >