(verzoette, heeft en is verzoet),
1. zoet maken: bruine suiker verzoet sneller dan witte; — (fig.) veraangenamen : iemands leven verzoeten ; geld verzoet de arbeid, de beloning voor de arbeid maakt deze minder onaangenaam ; — (scheik.) door bijvoegingen de scherpte van iets wegnemen : kwikzilver verzoeten ;
2. (Zuidn.) zoeter worden : een appel verzoet, als men hem braadt: het weder verzoet, verzacht.