bn.,
1. zeker, overtuigd (van): van iets verzekerd zijn; ik. weet, wien ik geloofd heb, en ik ben verzekerd dat Hij machtig is, mijn pand, bij Hem weggelegd, te bewaren tot dien dag (2 Tim. 1 : 12);
2. in verzekerde bewaring nemen, gevangennemen, inz. in voorlopige hechtenis ;
3. geassureerd: tegen brandschade verzekerd zijn.