bn. bw. (-er, -st),
1. woedend, met woede (gevoerd): een verwoed gevecht; iern. verwoed aanzien, toespreken ; 2. de genoemde kwaliteit in de hoogste mate bezittend, fervent: een verwoed liefhebber van schaatsenrijden ; een verwoed roker; — als bw. van graad (w. g.): het is verwoed koud.