(verwekte, heeft verwekt),
1. doen ontstaan , in het leven roepen : de Here verwekte den kinderen Israels enen verlosser (Richt. 3:9); — telen : kinderen verwekken ;
2. doen ontstaan, opwekken, veroorzaken, teweegbrengen : haat verwekt krakelen (Spr. 10:12); een opstand, ontevredenheid verwekken ; angst, schrik verwekken ; (R.-K.) een akte van berouw verwekken, berouw doen blijken door dit gebed op te zeggen.;
3. aanzetten, prikkelen : iem. tot toorn verwekken.