(vervoegde, heeft vervoegd),
I. (taalk.) conjugeren, de vormen van een werkwoord geregeld (naar wijzen, tijden en personen) schikken of opzeggen : hoe vervoeg je zich verschuilen! : sterk en zwak vervoegde werkwoorden :
2. zich vervoegen bij, zich begeven naar, wenden tot: bij wie. heb ik mij te vervoegen! [In Z.-Nederl. wordt verkeerdelijk gezegd iem. vervoegen voor zich bij hem vervoegen, naar hem toe gaan.]