(ververste, heeft ververst),
1. weder vers maken, door nieuwe vervangen : pekel verversen ; de lucht in een vertrek, een kompres verversen ; — de voorraad verversen, nieuwe voorraad bezorgen : — (leed.) de huiden verversen, in nieuwe run leggen ; — (Zuidn.) verschonen, schoon linnen aandoen ; — fig. : de herinnering aan iets verversen, het weer in de herinnering roepen ;
2. (w. g.) laven, verkwikken : verfrissen : zich met. een bad, met eten en drinken verversen ; — 3. (bosb.) bij het verplanten van heesters de wortels gladsnijden.