(verstak, heeft verstoken),
1. anders, op een andere plaats steken : een speld versteken; — (muz.) het carillon versteken, de stiften in de trommel van het speelwerk verplaatsen, zodat bij het aflopen een andere melodie ontstaat; — (drukk.) woorden of cijfers veranderen in een stuk zetsel dat telkens weer gebruikt wordt, b.v. beursnoteringen;
2. (zeew.) touwen versteken, anders of elders vastleggen;
3. verbergen, verstoppen: zij had hen verstoken onder de vlasstoppelen (Jozua 2:6); (wederk.) zich ergens versteken, schuilhouden: de holen waarin zij zich verstoken hadden (1 Sam. 14: 11); 4. (Zuidn.) verstoten; — zie verder Verstoken.