(verschoonde, heeft verschoond),
1. schoner maken ; verfraaien ;
2. schoon linnen aandoen : een kind verschonen ; zich wassen en verschonen ;
de bedden verschonen, schone lakens enz. er op leggen;
3. (schrijft.) verontschuldigen, vergoelijken, excuseren : dat is niet te verschonen ; iemands gedrag verschonen ; — wederk. zich verschonen, zich verontschuldigen ; verschoon mij, neem mij niet kwalijk ; — (rechtst.) zich van de voogdij verschonen, zich beroepen op een der in art. 434 B. W. genoemde gronden om een voogdij niet op zich te nemen ; zich verschonen van het afleggen van getuigenis, weigeren getuigenis in rechte af te leggen, op grond van verwantschap met een der partijen of van plicht tot geheimhouding ;
4. ontzien, sparen, vrijlaten : ga nu henen en sla Amalek, en verban alles wat hij heeft, en verschoon hem niet, maar dood van den man af tot de vrouw toe, van de kinderen tot de zuigelingen , van de ossen tot de schapen (1 Sam. 15 : 3); de dood verschoont niemand, ieder moet sterven ; verschoon mij niet, wanneer gij mijn diëtist behoeft ; — verschoon mij van uw bezoek, van zulke aardigheden, laat mij daarvan vrij, ik ben daar niets op gesteld.