bn., (Zuidn.)
1. onvolgroeid, klein en mismaakt, verneuteld : een vernepen jongen ; vernepen fruit;
2. opeengedrongen : vernepen zitten, aan tafel; (fig.) hij zit vernepen, bevindt zich in verlegenheid ; — vernepen iconen, klein behuisd zijn.
Gepubliceerd op 01-01-2021
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: