bn. bw. (-er, -st),
1. van, met liefde tot een persoon van het andere geslacht bezield ; verliefd worden op ; tot over de oren verliefd ; verliefd, verloofd, verloren ; -een verliefd paar, stel, jongen en meisje die op elkander verliefd zijn; — van liefde getuigend: iem. verliefde blikken, lonken toewerpen, verliefde woordjes toefluisteren : iem. verliefd aanzien ;
2. licht vatbaar voor liefde, spoedig ontvlamd : zij is van een verliefde natuur, zij haalt gaarne aan en wordt gaarne aangehaald.