(vereende, heeft en is vereend),
1. (thans alleen in hog. st. en in vaste verb.) tot één maken, verenigen, samenbrengen : liefde vereende hen ; — in overeenstemming brengen, rijmen: de overlegging: hoe met een platten buil een maaltijd te verenen (Staring); — met vereende krachten, gezamenlijk hun krachten aanwendende (op hetzelfde object);
2. (Zuidn.) eenzaam worden ; — bang worden.