v. (veren),
1. (ook VEDER), elk der hoornachtige delen die het huidbekleedsel der vogels vormen, bestaande uit een buisje dat aan weerszijden baarden en baardjes draagt: de spoel, de schacht, de baard van een veer ; de grote veren of pennen dienen om te vliegen, de kleine veren (het dons) dienen tot bedekking ; een vogel de veren uitplukken ; — zo licht als een veer, zeer licht; — (zegsw.) zolang, zodra hij een veer van de mond kan blazen, zolang, zodra hij nog (weer) iets vermag ; — (tig.) dat is een veer uit zijn staart, dat is voor hem een belangrijk nadeel, (ook) daar boet hij een deel van zijn reputatie mee in : — hij heeft er een veer of veren moeten laten, het heeft hem geld gekost; (ook) hij heeft van zijn reputatie ingeboet; — iem. in de veren zitten, met hem vechten, tegen hem strijden; — met geleende veren, met de veren van een ander pronken, met een’s anders werk eer of roem verworven; — men kent de vogel aan zijn veren, men leert iem. uit zijn voorkomen kennen; — vogels van eender veren, lieden van hetzelfde slag;
2. (mv.) bed, als zijnde gevuld met donsveren: in de veren liggen, te bed : — vroeg in de veren, vroeg in de kleren, vroeg naar bed en vroeg op ;
3. vleugel, wiek: veren bij het tekenen gebruiken ;
4. baard aan een pijl.
5. smalle reep of spiraalvormig gewonden draad van staal of ander veerkrachtig metaal die na drukking zijn vorige stand herneemt en dient om schokken te breken, ofwel om druk of trek uit te oefenen : de veren in stoelkussens en canapé's; de veer in een schelknop ; de veer is verlamd, heeft haar veerkracht verloren: de veer aan een dot, in een brievenweger, van een horloge; — in bijz. vorm (bundel) als middel om het schokken van voertuigen te ondervangen : de veren van een rijtuig, een auto, een wagen :
6. (timm.) ben. voor zeer dunne latten ; vgl. zolderveer (3 x 17 mm); kelderveer (5 x 22 mm); de lengte is 5 tot 7 voet; — (aan planken) messing ;
7. jonge telg of stek voor bosbeplanting enz.;
8. blad van een varenplant:
9. plat uitgesmeed gedeelte van een anker, hengsel of ander verbindingsstuk, voorzien van spijkergaten, zodat het op het hout bevestigd kan worden;
10. (slag.) ham van een varken. VEERTJE, o. (-s).