v. (-en),
1. (g. mv.) het vangen met behulp van een hengel, strik enz.: de vangst van paling ;
2. één bep. handeling van vangen, keer dat men vangt: een vangst bijwonen ; een aandeel in de opbrengst der vangsten ;
3. wat men vangt, inz. hoeveelheid dieren die in één keer of in een bep. periode gevangen zijn : wat een vangst! wel honderd eenden! ; — inz. gevangen vis : onder lading is bij vissersschepen begrepen de vangst welke zich aan boord bevindt (W. v. Kooph., a. 319 a); de vangst besomde f 800 ;
4. (gewest.) liezen van een slachtdier, vang;
5. (gewest.) vang van een molen.