1. bw. van plaats, van die plaats : vandaar is het nog een uur lopen ; men heeft vandaar een mooi uitzicht ;
2. als redengevend bw., uit die oorzaak, om die reden, deswege : hij heeft geërfd, vandaar is hij zo rijk : elliptisch, in antwoord op een mededeling: o vandaar! is dat de oorzaak !