(zoog uit, heeft uitgezogen),
1. zuigende verwijderen uit: het stof uitzuigen;
2. door zuigen van het sap enz. ontdoen, zuigend ledigen: de borsten uitzuigen ; een glas limonade uitzuigen, door een strootje;
3. door voortdurende onttrekking (van krachten of goederen) uitputten, meer dan het redelijke vergen van, uitbuiten: iem., een land uitzuigen’, een wichtje, van ’t gebrek hol uitgezogen (Staring).