I. UITWEGEN
(woog uit, heeft uitgewogen),
1. (overg.) een hoeveelheid afwegen van: weeg eens een pond uit;
2. (overg.) bij het gewicht (in het klein) verkopen: kersen, vatgroenten uitwegen; — uitgewogen, niet verpakt;
3. (onoverg.) betrekkelijk veel volume hebben voor zijn gewicht, voordelig zijn : die koekjes wegen nogal uit.
II. UITWEGEN ww., (Zuidn.) (zijn) uitweg hebben.