Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Uitwassen

betekenis & definitie

I. UITWASSEN

(wies, waste uit, heeft uitgewassen),

1. door wassen zuiveren: vuil linnengoed uitwassen; een wonde uitwassen; boter uitwassen, in water kneden om ze van de melkdeeltjes te zuiveren;
2. door wassen doen verdwijnen: vlekken, spetten uitwassen.

II. UITWASSEN (wies uit, is uitgewassen),

1. tot zijn volle lengte opgroeien, opschieten: de planten zijn goed uitgewassen;
2. uitlopen, schieten: het koren is in de schuur uitgewassen.

< >