Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Uittellen

betekenis & definitie

(telde uit, heeft uitgeteld),

1. ten einde tellen;
2. (tellende) uitbetalen, toetellen: ik heb hem zijn geld uitgeteld;
3. (sport) een bokser uittellen, hem de partij doen verliezen door tot tien te tellen voor hij weer op de been is na neergeslagen te zijn.

< >