(stuurde uit, heeft uitgestuurd),
1. naar buiten sturen (om iets te verrichten): zij heeft de meid uitgestuurd om boodschappen; — iem. op iets uitsturen, om het genoemde te verrichten, of om berichten er over in te winnen;
2. (zeew.) de koers zodanig wijzigen dat het schip zich meer van de wal of van een gevaarlijk punt verwijdert.
[geen samenst. is een jongen de klas uit sturen].