o. (-ken),
1. uitsteeksel; inz. uitstekend deel van een gebouw ; — kroonlijst;
2. in de uitdr. bij uitstek, in ’t bijzonder, vóór, meer dan andere(n): hij is bij uitstek de man voor zulk een werk ; ook buitengemeen, uitzonderlijk : bij uitstek ontevreden;
3. (gew.) uitschot: het is uitstek.