(sleet uit, heeft en is uitgesleten),
I. onoverg.,
1. door slijten een holte krijgen of lager worden, afslijten : die trap is, die stenen zijn erg uitgesleten;
2. door slijten uitgewist worden: de beeldenaar van de munt is uitgesleten ; — (fig.) langzamerhand minderen, vergaan : die droefheid zal wel uitslijten.
II. overg.,
1. door slijten doen verdwijnen of hol doen worden : het stromende water heeft die rotswand uitgesleten;
2. (w. g.) in het klein verkopen.