(roeide uit, heeft uitgeroeid), eig. rooien, met de wortels uitgraven, thans alleen nog in onkruid uitroeien, en oneig. en fig.: van dieren, ze tot het laatste exemplaar verdelgen : de walvissen lopen gevaar uitgeroeid te worden; ongedierte uitroeien; — (fig.) het kwaad, misbruiken met wortel en tak uitroeien, geheel en al doen ophouden.
UITROEIEN, (roeide uit, is en heeft uitgeroeid),
1. ten einde roeien;
2. met een sloep uitbrengen;
3. naar buiten roeien: hij is al vroeg uitgeroeid.