(pikte uit, heeft uitgepikt),
1. door pikken doen uitkomen (als de kip de kuikens);
2. (van vogels) pikkende wegnemen uit, resp. beroven van: wie vader of moeder vloekt, dien zullen de raven de ogen uitpikken;
3. (gemeenz.) uitkiezen : één werd er uitgepikt;
4. (zeew.) uithaken (een blok);
5. stenen uitpikken, met een pikhouweel losmaken en verwijderen.