(monsterde uit, heeft uitgemonsterd),
1. bij een monstering als ongeschikt aanwijzen, afkeuren : paarden uitmonsteren, op reform stellen; de baas noemt er vier of vijf op, maar Claes monstert ze, de ene vóór, de andere na, uit (Potgieter);
2. voorzien van garnering, inz. van kraag en opslagen van een andere kleur: de uniform is grijs met rood uitgemonsterd; (fig.) opschikken, optooien.