Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Uiten

betekenis & definitie

(uitte, heeft geurt), als geluid van zich doen uitgaan, uitspreken: hij uitte bittere klachten; — te kennen gevet: zijn gedachten uiten; een vermoeden uiten; — zich uiten, zijn gedachten te kennen geven, zich uitlaten: hij heeft zich daarover nog niet geuit.

< >