Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Turk

betekenis & definitie

m. (-en),

1. man uit, bewoner van Turkije; man van het dusgenaamde volk, eert. bij uitbr. ook voor Mohammedaan, en ook wel voor Moor; vand.: zo zwart zien, er uit zien als een Turk, er erg vuil uitzien; — de Grote Turk, de sultan van Turkije; — (zegsw.) aan de Turken overgeleverd zijn, slecht behandeld, bedrogen, mishandeld worden; — aangaan als een Turk, heftig uitvaren, razen, tieren.
2. hondennaam.

< >