Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Trust

betekenis & definitie

(Eng.) v. (-s),

1. vorm van bedrijfsconcentratie waarbij de versclüllende bedrijven zich geheel onder één leiding stellen, zodat zij hun zelfstandigheid verliezen, ten doel hebbende de concurrentie te breidelen of te vernietigen: de steenkolenhandelaren wilden een trust oprichten; vgl. petroleum-, staal-, scheepvaarttrust.
2. (in Rusl.) verenigde bedrijfstak.
3. overeenkomst van drie partijen met betr. tot een obligatielening, waarbij er een de obligatiehouders tegenover de geldnemer vertegenwoordigt; in trust, in bewaring en administratie (van aandelen, obligatiën enz. gezegd).

< >