(Eng.) v. (-s),
1. vorm van bedrijfsconcentratie waarbij de versclüllende bedrijven zich geheel onder één leiding stellen, zodat zij hun zelfstandigheid verliezen, ten doel hebbende de concurrentie te breidelen of te vernietigen: de steenkolenhandelaren wilden een trust oprichten; vgl. petroleum-, staal-, scheepvaarttrust.
2. (in Rusl.) verenigde bedrijfstak.
3. overeenkomst van drie partijen met betr. tot een obligatielening, waarbij er een de obligatiehouders tegenover de geldnemer vertegenwoordigt; in trust, in bewaring en administratie (van aandelen, obligatiën enz. gezegd).